Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
miste
Vent, du har mista lommeboka di!
cms/verbs-webp/25599797.webp
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
spare
Du sparar pengar når du senker romtemperaturen.
cms/verbs-webp/115172580.webp
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
bevise
Han vil bevise ein matematisk formel.
cms/verbs-webp/82604141.webp
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
kaste vekk
Han tråkkar på ein kasta bananskall.
cms/verbs-webp/115628089.webp
bereiden
Ze bereidt een taart.
førebu
Ho førebur ein kake.
cms/verbs-webp/96476544.webp
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
fastsetje
Datoen blir fastsett.
cms/verbs-webp/105934977.webp
genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.
generere
Vi genererer straum med vind og sollys.
cms/verbs-webp/5135607.webp
verhuizen
De buurman verhuist.
flytte ut
Naboen flyttar ut.
cms/verbs-webp/117284953.webp
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
velge ut
Ho velger ut eit nytt par med solbriller.
cms/verbs-webp/23258706.webp
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
dra opp
Helikopteret drar dei to mennene opp.
cms/verbs-webp/97119641.webp
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
male
Bilen blir malt blå.
cms/verbs-webp/109071401.webp
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
omfamne
Mor omfamnar dei små føtene til babyen.