Ordforråd
Lær verb – Dutch

benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
leggje vekt på
Du kan leggje vekt på augo dine med god sminke.

onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
understreke
Han understreka utsegna si.

samenwerken
We werken samen als een team.
samarbeide
Vi samarbeider som eit lag.

beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
påverke
Lat deg ikkje bli påverka av andre!

moeten
Hij moet hier uitstappen.
måtte
Han må gå av her.

meerijden
Mag ik met je meerijden?
bli med
Kan eg bli med deg?

bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
kjempe
Brannvesenet kjemper mot brannen frå lufta.

ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
dekryptere
Han dekrypterer småskrifta med eit forstørrelsesglas.

corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
rette
Læraren rettar elevane sine stilar.

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
slå
Foreldre bør ikkje slå barna sine.

leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
leie
Han leier jenta ved handa.
