Ordforråd
Lær verb – Dutch

aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
ankomme
Mange folk ankommer med bobil på ferie.

verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
berike
Krydder berikar maten vår.

verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
glede
Målet gleder dei tyske fotballfansen.

bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
vere klar over
Barnet er klar over foreldra sine krangel.

accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
akseptere
Nokre folk vil ikkje akseptere sanninga.

bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
besøke
Ho besøker Paris.

branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
brenne
Kjøtet må ikkje brenne på grillen.

verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
utforske
Astronautane vil utforske verdensrommet.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
male
Bilen blir malt blå.

ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
ete frukost
Vi føretrekker å ete frukost i senga.

volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
følgje
Kyllingane følgjer alltid mora si.
