Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/25599797.webp
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
spare
Du sparar pengar når du senker romtemperaturen.
cms/verbs-webp/99207030.webp
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
ankomme
Flyet ankom i rett tid.
cms/verbs-webp/43483158.webp
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
reise med tog
Eg vil reise dit med tog.
cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
snakke dårleg
Klassekameratane snakker dårleg om henne.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
investere
Kva bør vi investere pengane våre i?
cms/verbs-webp/44127338.webp
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
slutte
Han slutta i jobben sin.
cms/verbs-webp/117490230.webp
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
bestille
Ho bestiller frukost for seg sjølv.
cms/verbs-webp/99455547.webp
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
akseptere
Nokre folk vil ikkje akseptere sanninga.
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
understreke
Han understreka utsegna si.
cms/verbs-webp/57207671.webp
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
akseptere
Eg kan ikkje endre det, eg må akseptere det.
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
passere
Middelalderperioden har passert.
cms/verbs-webp/55128549.webp
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
kaste
Han kastar ballen i kurven.