Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
følgje
Kyllingane følgjer alltid mora si.
cms/verbs-webp/27564235.webp
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
arbeide med
Han må arbeide med alle desse filene.
cms/verbs-webp/93150363.webp
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
vakne
Han har nettopp vakna.
cms/verbs-webp/127554899.webp
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
føretrekke
Dottera vår les ikkje bøker; ho føretrekker telefonen sin.
cms/verbs-webp/41019722.webp
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
køyre heim
Etter shopping, køyrer dei to heim.
cms/verbs-webp/99455547.webp
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
akseptere
Nokre folk vil ikkje akseptere sanninga.
cms/verbs-webp/20225657.webp
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
krevje
Barnebarnet mitt krev mykje frå meg.
cms/verbs-webp/80427816.webp
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
rette
Læraren rettar elevane sine stilar.
cms/verbs-webp/117284953.webp
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
velge ut
Ho velger ut eit nytt par med solbriller.
cms/verbs-webp/43100258.webp
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
møte
Av og til møtest dei i trappa.
cms/verbs-webp/121264910.webp
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
skjere opp
For salaten må du skjere opp agurken.
cms/verbs-webp/120220195.webp
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
selje
Handelsmennene sel mange varer.