Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/90643537.webp
zingen
De kinderen zingen een lied.
synge
Barna syng ein song.
cms/verbs-webp/74009623.webp
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
teste
Bilen blir testa i verkstaden.
cms/verbs-webp/105934977.webp
genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.
generere
Vi genererer straum med vind og sollys.
cms/verbs-webp/96628863.webp
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
spare
Jenta sparar lommepengane sine.
cms/verbs-webp/111750395.webp
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
gå tilbake
Han kan ikkje gå tilbake åleine.
cms/verbs-webp/40477981.webp
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.
kjenna til
Ho kjenner ikkje til elektrisitet.
cms/verbs-webp/85860114.webp
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
gå vidare
Du kan ikkje gå vidare herifrå.
cms/verbs-webp/99207030.webp
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
ankomme
Flyet ankom i rett tid.
cms/verbs-webp/85871651.webp
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
måtte
Eg treng desperat ferie; eg må dra!
cms/verbs-webp/100585293.webp
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
snu
Du må snu bilen her.