Ordforråd
Lær verb – Dutch

de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
finne vegen tilbake
Eg kan ikkje finne vegen tilbake.

sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
sende
Eg sendte deg ei melding.

weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
kvitte seg med
Desse gamle gummidekka må kvittast separat.

schrijven
Hij schrijft een brief.
skrive
Han skriv eit brev.

vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
tilgi
Eg tilgjev han gjelda hans.

zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
søke etter
Politiet søkjer etter gjerningspersonen.

verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
forlate
Turistar forlater stranda ved middagstid.

werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
arbeide med
Han må arbeide med alle desse filene.

vervangen
De automonteur vervangt de banden.
skifte
Bilmeikanikaren skifter dekka.

sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
sende
Denne bedrifta sender varer over heile verda.

rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
ringje
Høyrer du klokka ringje?
