Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/115628089.webp
bereiden
Ze bereidt een taart.
førebu
Ho førebur ein kake.
cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
kjenne
Ho kjenner mange bøker nesten utanat.
cms/verbs-webp/65840237.webp
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
sende
Varene vil bli sendt til meg i ei pakke.
cms/verbs-webp/117284953.webp
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
velge ut
Ho velger ut eit nytt par med solbriller.
cms/verbs-webp/124545057.webp
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
lytte til
Barna liker å lytte til historiene hennar.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
stemme
Ein stemmer for eller imot ein kandidat.
cms/verbs-webp/100011426.webp
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
påverke
Lat deg ikkje bli påverka av andre!
cms/verbs-webp/123298240.webp
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
møte
Vennene møttest til ein felles middag.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
stoppe
Du må stoppe ved raudt lys.
cms/verbs-webp/11497224.webp
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
svare
Studenten svarar på spørsmålet.
cms/verbs-webp/109434478.webp
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
opne
Festivalen blei opna med fyrverkeri.
cms/verbs-webp/30314729.webp
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
slutte
Eg vil slutte å røyke frå no av!