Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
male
Han malar veggen kvit.
cms/verbs-webp/75001292.webp
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
køyre av garde
Då lyset bytta, køyrde bilane av garde.
cms/verbs-webp/117421852.webp
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
bli venner
Dei to har blitt venner.
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
glede seg til
Barn gleder seg alltid til snø.
cms/verbs-webp/89084239.webp
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
redusere
Eg må absolutt redusere oppvarmingskostnadane mine.
cms/verbs-webp/68561700.webp
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
etterlate opne
Den som etterlater vindauga opne inviterer inn tjuvar!
cms/verbs-webp/111750395.webp
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
gå tilbake
Han kan ikkje gå tilbake åleine.
cms/verbs-webp/81973029.webp
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
igangsette
Dei vil igangsette skilsmissa si.
cms/verbs-webp/91906251.webp
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
rope
Gutten ropar så høgt han kan.
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
gå inn
Han går inn i hotellrommet.
cms/verbs-webp/44159270.webp
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
returnere
Læraren returnerer stilane til elevane.
cms/verbs-webp/23257104.webp
duwen
Ze duwen de man het water in.
dytte
Dei dytter mannen inn i vatnet.