Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/118588204.webp
wachten
Ze wacht op de bus.
vente
Ho ventar på bussen.
cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
levere
Pizzabudet leverer pizzaen.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
stemme
Ein stemmer for eller imot ein kandidat.
cms/verbs-webp/89084239.webp
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
redusere
Eg må absolutt redusere oppvarmingskostnadane mine.
cms/verbs-webp/108350963.webp
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
berike
Krydder berikar maten vår.
cms/verbs-webp/130288167.webp
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
reingjera
Ho reingjer kjøkkenet.
cms/verbs-webp/106203954.webp
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
bruke
Vi bruker gassmasker i brannen.
cms/verbs-webp/97335541.webp
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
kommentera
Han kommenterer politikk kvar dag.
cms/verbs-webp/109657074.webp
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
jage vekk
Ein svane jager vekk ein annan.
cms/verbs-webp/67095816.webp
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
flytte saman
Dei to planlegg å flytte saman snart.
cms/verbs-webp/112286562.webp
werken
Ze werkt beter dan een man.
arbeide
Ho arbeider betre enn ein mann.
cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
nyte
Ho nyter livet.