Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/42212679.webp
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
arbeide for
Han arbeidde hardt for dei gode karakterane sine.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
stadfesta
Ho kunne stadfeste den gode nyheita til mannen sin.
cms/verbs-webp/73488967.webp
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
undersøke
Blodprøver blir undersøkt i dette labben.
cms/verbs-webp/119895004.webp
schrijven
Hij schrijft een brief.
skrive
Han skriv eit brev.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
spreie ut
Han spreier armene vidt ut.
cms/verbs-webp/114993311.webp
zien
Je kunt beter zien met een bril.
sjå
Du kan sjå betre med briller.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
returnere
Bumerangen returnerte.
cms/verbs-webp/1422019.webp
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
gjenta
Papegøyen min kan gjenta namnet mitt.
cms/verbs-webp/112444566.webp
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
snakke med
Nokon burde snakke med han; han er så einsam.
cms/verbs-webp/73880931.webp
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
reingjera
Arbeidaren reingjer vindauget.
cms/verbs-webp/122394605.webp
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
skifte
Bilmeikanikaren skifter dekka.
cms/verbs-webp/61389443.webp
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
ligge
Barna ligg saman i gresset.