Ordforråd
Lær verb – Dutch

werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
arbeide for
Han arbeidde hardt for dei gode karakterane sine.

bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
stadfesta
Ho kunne stadfeste den gode nyheita til mannen sin.

onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
undersøke
Blodprøver blir undersøkt i dette labben.

schrijven
Hij schrijft een brief.
skrive
Han skriv eit brev.

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
spreie ut
Han spreier armene vidt ut.

zien
Je kunt beter zien met een bril.
sjå
Du kan sjå betre med briller.

terugkomen
De boemerang kwam terug.
returnere
Bumerangen returnerte.

herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
gjenta
Papegøyen min kan gjenta namnet mitt.

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
snakke med
Nokon burde snakke med han; han er så einsam.

schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
reingjera
Arbeidaren reingjer vindauget.

vervangen
De automonteur vervangt de banden.
skifte
Bilmeikanikaren skifter dekka.
