Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/60111551.webp
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
ta
Ho må ta mykje medisin.
cms/verbs-webp/100011426.webp
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
påverke
Lat deg ikkje bli påverka av andre!
cms/verbs-webp/94153645.webp
huilen
Het kind huilt in het bad.
gråte
Barnet græt i badekaret.
cms/verbs-webp/98082968.webp
luisteren
Hij luistert naar haar.
lytte
Han lyttar til henne.
cms/verbs-webp/57207671.webp
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
akseptere
Eg kan ikkje endre det, eg må akseptere det.
cms/verbs-webp/124458146.webp
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
overlate
Eigarane overlet hundane sine til meg for ein tur.
cms/verbs-webp/44127338.webp
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
slutte
Han slutta i jobben sin.
cms/verbs-webp/120220195.webp
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
selje
Handelsmennene sel mange varer.
cms/verbs-webp/102168061.webp
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
protestere
Folk protesterer mot urettferd.
cms/verbs-webp/119302514.webp
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
ringe
Jenta ringer venninna si.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
stole på
Vi stolar alle på kvarandre.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
handle
Folk handlar med brukte møblar.