Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/4706191.webp
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
øve
Kvinna øver yoga.
cms/verbs-webp/59066378.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
legge merke til
Ein må legge merke til trafikkskilt.
cms/verbs-webp/114231240.webp
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
lyge
Han lyg ofte når han vil selje noko.
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
passere
Middelalderperioden har passert.
cms/verbs-webp/132125626.webp
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
overtale
Ho må ofte overtale dottera si til å ete.
cms/verbs-webp/85968175.webp
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
skade
To bilar vart skadde i ulykka.
cms/verbs-webp/92456427.webp
kopen
Ze willen een huis kopen.
kjøpe
Dei vil kjøpe eit hus.
cms/verbs-webp/859238.webp
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
utøve
Ho utøver eit uvanleg yrke.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
danne
Vi danner eit godt lag saman.
cms/verbs-webp/95056918.webp
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
leie
Han leier jenta ved handa.
cms/verbs-webp/104818122.webp
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
reparere
Han ville reparere kabelen.
cms/verbs-webp/120259827.webp
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
kritisere
Sjefen kritiserer tilsette.