Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
Han likar å gå i skogen.
cms/verbs-webp/113136810.webp
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
sende av garde
Denne pakka vil bli sendt av garde snart.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
beskytte
Ein hjelm skal beskytte mot ulykker.
cms/verbs-webp/95625133.webp
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
elske
Ho elskar katten sin veldig mykje.
cms/verbs-webp/97335541.webp
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
kommentera
Han kommenterer politikk kvar dag.
cms/verbs-webp/63244437.webp
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
dekke
Ho dekkjer ansiktet sitt.
cms/verbs-webp/32796938.webp
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
sende av garde
Ho vil sende brevet no.
cms/verbs-webp/100649547.webp
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
leige
Søkjaren vart leigd.
cms/verbs-webp/47969540.webp
blind worden
De man met de badges is blind geworden.
bli blind
Mannen med merka har blitt blind.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
melde seg
Den som veit noko kan melde seg i klassen.
cms/verbs-webp/100565199.webp
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
ete frukost
Vi føretrekker å ete frukost i senga.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
parkere
Syklane er parkerte framfor huset.