Ordforråd
Lær verb – Dutch

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
sleppe framfor
Ingen vil sleppe han framfor i supermarknadkassa.

wakker worden
Hij is net wakker geworden.
vakne
Han har nettopp vakna.

versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
styrke
Gymnastikk styrker musklane.

mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
blande
Ymse ingrediensar må blandast.

uitzetten
Ze zet de wekker uit.
slå av
Ho slår av vekkeklokka.

onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
undersøke
Blodprøver blir undersøkt i dette labben.

aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
spørje
Læraren min spør ofte meg.

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
spreie ut
Han spreier armene vidt ut.

voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
passere
Middelalderperioden har passert.

weglopen
Onze kat is weggelopen.
springe vekk
Katten vår sprang vekk.

uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
uttale seg
Ho vil uttale seg til venninna si.
