Ordforråd
Lær verb – Dutch

missen
Hij mist zijn vriendin erg.
sakne
Han saknar kjærasten sin veldig.

vervangen
De automonteur vervangt de banden.
skifte
Bilmeikanikaren skifter dekka.

annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
avlyse
Han avlyste dessverre møtet.

bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
levere
Pizzabudet leverer pizzaen.

zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
symje
Ho sym regelmessig.

opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
skrive ned
Du må skrive ned passordet!

werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
arbeide med
Han må arbeide med alle desse filene.

gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
bruke
Vi bruker gassmasker i brannen.

verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
forlate
Mange engelskmenn ville forlate EU.

ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
motta
Ho mottok ei veldig fin gåve.

antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
svare
Ho svarar alltid først.
