Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/120128475.webp
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
tenke
Ho må alltid tenke på han.
cms/verbs-webp/51465029.webp
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
gå sakte
Klokka går nokre minutt sakte.
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
bestemme
Ho klarer ikkje bestemme kva sko ho skal ha på.
cms/verbs-webp/120200094.webp
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
blande
Du kan blande ein sunn salat med grønsaker.
cms/verbs-webp/88597759.webp
drukken
Hij drukt op de knop.
trykke
Han trykker knappen.
cms/verbs-webp/54887804.webp
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
garantere
Forsikring garanterar vern i tilfelle ulykker.
cms/verbs-webp/73880931.webp
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
reingjera
Arbeidaren reingjer vindauget.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
vise til
Læraren viser til dømet på tavla.
cms/verbs-webp/74908730.webp
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
føre til
For mange menneske fører raskt til kaos.
cms/verbs-webp/120368888.webp
vertellen
Ze vertelde me een geheim.
fortelje
Ho fortalte meg ein hemmelegheit.
cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
tenke
Du må tenke mykje i sjakk.
cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
sjekka
Han sjekkar kven som bur der.