Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/54608740.webp
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
dra ut
Ugras treng å drast ut.
cms/verbs-webp/112407953.webp
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
lytte
Ho lyttar og høyrer ein lyd.
cms/verbs-webp/114231240.webp
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
lyge
Han lyg ofte når han vil selje noko.
cms/verbs-webp/99602458.webp
beperken
Moet handel worden beperkt?
avgrense
Bør handel avgrensast?
cms/verbs-webp/85191995.webp
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
komme overens
Avslutt krangelen og kom overens!
cms/verbs-webp/63457415.webp
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
forenkle
Du må forenkle kompliserte ting for born.
cms/verbs-webp/4553290.webp
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
gå inn
Skipet går inn i hamna.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
returnere
Hunden returnerer leiken.
cms/verbs-webp/124740761.webp
stoppen
De vrouw stopt een auto.
stoppe
Kvinna stoppar ein bil.
cms/verbs-webp/93697965.webp
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
køyre rundt
Bilane køyrer rundt i ein sirkel.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
danne
Vi danner eit godt lag saman.
cms/verbs-webp/102169451.webp
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
handtere
Ein må handtere problem.