Ordforråd
Lær verb – Dutch

bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
takke
Han takka ho med blomar.

vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
samanlikna
Dei samanliknar tala sine.

bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
levere
Han leverer pizza til heimar.

melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
melde
Ho melder skandalen til venninna si.

bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.
kjenna til
Ho kjenner ikkje til elektrisitet.

mengen
Ze mengt een vruchtensap.
blande
Ho blandar ein fruktjuice.

slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
bestå
Studentane bestod eksamen.

doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
søke gjennom
Innbrotstyven søkjer gjennom huset.

bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
diskutere
Kollegaene diskuterer problemet.

repareren
Hij wilde de kabel repareren.
reparere
Han ville reparere kabelen.

slaan
Ze slaat de bal over het net.
slå
Ho slår ballen over nettet.
