Ordforråd
Lær verb – Dutch

leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
bli kjent med
Framande hundar vil bli kjente med kvarandre.

laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
la stå
I dag må mange la bilane sine stå.

creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
skape
Han har skapt ein modell for huset.

trouwen
Het stel is net getrouwd.
gifte seg
Paret har nettopp gifta seg.

opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
reise seg
Ho kan ikkje lenger reise seg på eiga hand.

beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
skildre
Korleis kan ein skildre fargar?

samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
flytte saman
Dei to planlegg å flytte saman snart.

accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
akseptere
Kredittkort blir akseptert her.

verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
forlate
Turistar forlater stranda ved middagstid.

vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
krevje
Barnebarnet mitt krev mykje frå meg.

uitsluiten
De groep sluit hem uit.
ekskludere
Gruppa ekskluderer han.
