Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/47969540.webp
blind worden
De man met de badges is blind geworden.
bli blind
Mannen med merka har blitt blind.
cms/verbs-webp/124545057.webp
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
lytte til
Barna liker å lytte til historiene hennar.
cms/verbs-webp/35071619.webp
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
passere
Dei to passerer kvarandre.
cms/verbs-webp/115628089.webp
bereiden
Ze bereidt een taart.
førebu
Ho førebur ein kake.
cms/verbs-webp/119289508.webp
houden
Je mag het geld houden.
halde
Du kan halde pengane.
cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
melde frå til
Alle om bord melder frå til kapteinen.
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
male
Eg har malt eit vakkert bilete til deg!
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
kommandera
Han kommanderer hunden sin.
cms/verbs-webp/57574620.webp
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
levere
Dottera vår leverer aviser i ferien.
cms/verbs-webp/67232565.webp
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
bli samd
Naboane kunne ikkje bli samde om fargen.
cms/verbs-webp/102731114.webp
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
publisere
Forlaget har publisert mange bøker.
cms/verbs-webp/75001292.webp
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
køyre av garde
Då lyset bytta, køyrde bilane av garde.