Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
skape
Han har skapt ein modell for huset.
cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
tilhøyre
Kona mi tilhøyrer meg.
cms/verbs-webp/125400489.webp
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
forlate
Turistar forlater stranda ved middagstid.
cms/verbs-webp/123179881.webp
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
øve
Han øver kvar dag med skateboardet sitt.
cms/verbs-webp/1422019.webp
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
gjenta
Papegøyen min kan gjenta namnet mitt.
cms/verbs-webp/120220195.webp
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
selje
Handelsmennene sel mange varer.
cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
nyte
Ho nyter livet.
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
passere
Middelalderperioden har passert.
cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
melde frå til
Alle om bord melder frå til kapteinen.
cms/verbs-webp/68841225.webp
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
forstå
Eg kan ikkje forstå deg!
cms/verbs-webp/117953809.webp
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
tåle
Ho kan ikkje tåle songen.
cms/verbs-webp/80060417.webp
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
køyre vekk
Ho køyrer vekk i bilen sin.