Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/83661912.webp
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
førebu
Dei førebur eit deilig måltid.
cms/verbs-webp/65840237.webp
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
sende
Varene vil bli sendt til meg i ei pakke.
cms/verbs-webp/112407953.webp
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
lytte
Ho lyttar og høyrer ein lyd.
cms/verbs-webp/97593982.webp
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
førebu
Ein deilig frukost blir førebudd!
cms/verbs-webp/105623533.webp
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
bør
Ein bør drikke mykje vatn.
cms/verbs-webp/102136622.webp
trekken
Hij trekt de slee.
dra
Han drar sleden.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
sleppe
Du må ikkje sleppe taket!
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
danne
Vi danner eit godt lag saman.
cms/verbs-webp/44518719.webp
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
Denne stien skal ikkje gåast.
cms/verbs-webp/129002392.webp
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
utforske
Astronautane vil utforske verdensrommet.
cms/verbs-webp/67095816.webp
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
flytte saman
Dei to planlegg å flytte saman snart.
cms/verbs-webp/122470941.webp
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
sende
Eg sendte deg ei melding.