Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
sjå ned
Eg kunne sjå ned på stranda frå vindauga.
cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
følgje
Kyllingane følgjer alltid mora si.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
brenne ned
Elden vil brenne ned mykje av skogen.
cms/verbs-webp/63351650.webp
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
avlyse
Flygningen er avlyst.
cms/verbs-webp/21689310.webp
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
spørje
Læraren min spør ofte meg.
cms/verbs-webp/97188237.webp
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
danse
Dei dansar tango i kjærleik.
cms/verbs-webp/64904091.webp
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
plukke opp
Vi må plukke opp alle eplene.
cms/verbs-webp/125385560.webp
wassen
De moeder wast haar kind.
vaske
Mor vasker barnet sitt.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
bestå
Studentane bestod eksamen.
cms/verbs-webp/57207671.webp
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
akseptere
Eg kan ikkje endre det, eg må akseptere det.
cms/verbs-webp/1422019.webp
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
gjenta
Papegøyen min kan gjenta namnet mitt.
cms/verbs-webp/106622465.webp
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
setje seg
Ho set seg ved sjøen i solnedgangen.