Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
springe
Idrettsutøvaren spring.
cms/verbs-webp/46998479.webp
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
diskutere
Dei diskuterer planane sine.
cms/verbs-webp/118868318.webp
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
like
Ho liker sjokolade betre enn grønsaker.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
sleppe
Du må ikkje sleppe taket!
cms/verbs-webp/123170033.webp
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
gå konkurs
Firmaet vil sannsynlegvis gå konkurs snart.
cms/verbs-webp/124545057.webp
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
lytte til
Barna liker å lytte til historiene hennar.
cms/verbs-webp/21342345.webp
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
like
Barnet liker den nye leiken.
cms/verbs-webp/95625133.webp
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
elske
Ho elskar katten sin veldig mykje.
cms/verbs-webp/118064351.webp
vermijden
Hij moet noten vermijden.
unngå
Han må unngå nøtter.
cms/verbs-webp/32796938.webp
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
sende av garde
Ho vil sende brevet no.
cms/verbs-webp/122290319.webp
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
setje til side
Eg vil setje til side litt pengar kvar månad til seinare.
cms/verbs-webp/23258706.webp
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
dra opp
Helikopteret drar dei to mennene opp.