Ordforråd
Lær verb – Dutch

zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
vende seg
Dei vender seg mot kvarandre.

stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
stoppe
Du må stoppe ved raudt lys.

serveren
De ober serveert het eten.
servere
Kelneren serverer maten.

voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
passere
Dei to passerer kvarandre.

uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
forklare
Ho forklarer han korleis apparatet fungerer.

denken
Ze moet altijd aan hem denken.
tenke
Ho må alltid tenke på han.

werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
arbeide med
Han må arbeide med alle desse filene.

uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
bruke
Ho brukte all pengane sine.

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
få sjukmelding
Han må få ein sjukmelding frå legen.

vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
oversette
Han kan oversette mellom seks språk.

toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
auke
Befolkninga har auka betydelig.
