Ordforråd
Lær verb – Dutch

evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
vurdere
Han vurderer firmaets prestasjon.

sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
gjere mållaus
Overraskinga gjer ho mållaus.

verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
auke
Firmaet har auka inntektene sine.

ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
møte
Av og til møtest dei i trappa.

openen
Kun je dit blikje voor me openen?
opne
Kan du vere så snill og opne denne boksen for meg?

verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
bli slått
Den svakare hunden blir slått i kampen.

vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
krevje
Barnebarnet mitt krev mykje frå meg.

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
vinne
Han prøver å vinne i sjakk.

negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignorere
Barnet ignorerer mora si sine ord.

haten
De twee jongens haten elkaar.
hate
Dei to gutane hatar kvarandre.

verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
overraske
Ho overraska foreldra med ei gåve.
