Ordforråd
Lær verb – Dutch

ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
ete frukost
Vi føretrekker å ete frukost i senga.

gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
skje
Noko dårleg har skjedd.

bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
førebu
Dei førebur eit deilig måltid.

aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
tilby
Ho tilbaud å vatne blomane.

aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
leige
Søkjaren vart leigd.

versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
styrke
Gymnastikk styrker musklane.

bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
ringe
Ho kan berre ringe i lunsjpausen.

bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
byggje
Når vart Den store kinesiske muren bygd?

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
dra opp
Taxiene har dratt opp ved stoppet.

voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
introdusere
Han introduserer den nye kjæresta si til foreldra sine.

bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
kjempe
Brannvesenet kjemper mot brannen frå lufta.
