Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/78773523.webp
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
auke
Befolkninga har auka betydelig.
cms/verbs-webp/123953850.webp
redden
De dokters konden zijn leven redden.
redde
Legane klarte å redde livet hans.
cms/verbs-webp/113671812.webp
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
dele
Vi treng å lære å dele rikdommen vår.
cms/verbs-webp/35137215.webp
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
slå
Foreldre bør ikkje slå barna sine.
cms/verbs-webp/853759.webp
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
selje ut
Varene blir seld ut.
cms/verbs-webp/65915168.webp
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
rasle
Blada raslar under føtene mine.
cms/verbs-webp/122470941.webp
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
sende
Eg sendte deg ei melding.
cms/verbs-webp/122079435.webp
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
auke
Firmaet har auka inntektene sine.
cms/verbs-webp/123179881.webp
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
øve
Han øver kvar dag med skateboardet sitt.
cms/verbs-webp/102167684.webp
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
samanlikna
Dei samanliknar tala sine.
cms/verbs-webp/123786066.webp
drinken
Ze drinkt thee.
drikke
Ho drikker te.
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
kommandera
Han kommanderer hunden sin.