Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/101742573.webp
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
male
Ho har malt hendene sine.
cms/verbs-webp/82669892.webp
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
Kor går de begge to?
cms/verbs-webp/33688289.webp
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
sleppe inn
Ein bør aldri sleppe inn framande.
cms/verbs-webp/127720613.webp
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
sakne
Han saknar kjærasten sin veldig.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
brenne ned
Elden vil brenne ned mykje av skogen.
cms/verbs-webp/119289508.webp
houden
Je mag het geld houden.
halde
Du kan halde pengane.
cms/verbs-webp/84506870.webp
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
bli full
Han blir full nesten kvar kveld.
cms/verbs-webp/115113805.webp
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
prate
Dei pratar med kvarandre.
cms/verbs-webp/106088706.webp
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
reise seg
Ho kan ikkje lenger reise seg på eiga hand.
cms/verbs-webp/32685682.webp
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
vere klar over
Barnet er klar over foreldra sine krangel.
cms/verbs-webp/85191995.webp
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
komme overens
Avslutt krangelen og kom overens!
cms/verbs-webp/108520089.webp
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
innehalde
Fisk, ost, og mjølk inneheld mykje protein.