Woordenlijst

Lets – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
cms/verbs-webp/118588204.webp
wachten
Ze wacht op de bus.
cms/verbs-webp/91254822.webp
plukken
Ze plukte een appel.
cms/verbs-webp/93221279.webp
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
cms/verbs-webp/104167534.webp
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
cms/verbs-webp/34979195.webp
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
cms/verbs-webp/123519156.webp
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
cms/verbs-webp/129945570.webp
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
cms/verbs-webp/100965244.webp
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.