Woordenlijst

отправлять

Она хочет сейчас отправить письмо.

otpravlyat‘

Ona khochet seychas otpravit‘ pis‘mo.

versturen

Ze wil de brief nu versturen.

съезжаться

Двое планируют скоро съезжаться.

s“yezzhat‘sya

Dvoye planiruyut skoro s“yezzhat‘sya.

samenwonen

De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

оставлять

Вы можете оставить деньги.

ostavlyat‘

Vy mozhete ostavit‘ den‘gi.

houden

Je mag het geld houden.

нажимать

Он нажимает кнопку.

nazhimat‘

On nazhimayet knopku.

drukken

Hij drukt op de knop.

доверять

Мы все доверяем друг другу.

doveryat‘

My vse doveryayem drug drugu.

vertrouwen

We vertrouwen elkaar allemaal.

объяснять

Она объясняет ему, как работает устройство.

ob“yasnyat‘

Ona ob“yasnyayet yemu, kak rabotayet ustroystvo.

uitleggen

Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.

идти легко

Ему легко идет серфинг.

idti legko

Yemu legko idet serfing.

gemakkelijk gaan

Surfen gaat hem gemakkelijk af.

парковаться

Велосипеды припаркованы перед домом.

parkovat‘sya

Velosipedy priparkovany pered domom.

parkeren

De fietsen staan voor het huis geparkeerd.

искать

Я ищу грибы осенью.

iskat‘

YA ishchu griby osen‘yu.

zoeken

Ik zoek paddenstoelen in de herfst.

промахнуться

Он промахнулся и не забил гол.

promakhnut‘sya

On promakhnulsya i ne zabil gol.

missen

Hij miste de kans op een doelpunt.

пускать

Никогда не следует пускать в дом незнакомцев.

puskat‘

Nikogda ne sleduyet puskat‘ v dom neznakomtsev.

binnenlaten

Men moet nooit vreemden binnenlaten.

терпеть

Ей не терпится пение.

terpet‘

Yey ne terpitsya peniye.

verdragen

Ze kan het zingen niet verdragen.