Woordenlijst

Deens – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
cms/verbs-webp/132305688.webp
verspillen
Energie mag niet verspild worden.
cms/verbs-webp/115291399.webp
willen
Hij wil te veel!
cms/verbs-webp/74693823.webp
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
cms/verbs-webp/116067426.webp
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
cms/verbs-webp/33688289.webp
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
cms/verbs-webp/101938684.webp
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
cms/verbs-webp/122153910.webp
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
cms/verbs-webp/119302514.webp
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
cms/verbs-webp/71991676.webp
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
cms/verbs-webp/101890902.webp
produceren
We produceren onze eigen honing.