אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
מגלה
הימנים מגלים ארץ חדשה.

naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
לצאת
היא יוצאת עם הנעליים החדשות.

sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
לשלוח
שלחתי לך הודעה.

wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
מגרש
הברבור האחד מגרש את השני.

slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
לעבור
התלמידים עברו את המבחן.

met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
לנסוע ברכבת
אני אנסוע לשם ברכבת.

uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
לסחוט
היא סוחטת את הלימון.

kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
מדבר
הוא מדבר הרבה עם השכן שלו.

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
לקבל תעודת כחולה
הוא צריך לקבל תעודת כחולה מהרופא.

begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
להגביל
גדרות מגבילות את החירות שלנו.

liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
לשכב
הילדים שוכבים יחד על הדשא.
