אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
מבקר
הבוס מבקר את העובד.

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
לא להכות
ההורים לא צריכים להכות את הילדים שלהם.

antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
להגיב
היא הגיבה בשאלה.

publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
להוציא לאור
ההוצאה הוציאה לאור הרבה ספרים.

dragen
De ezel draagt een zware last.
נושא
החמור נושא מעמסה כבדה.

zingen
De kinderen zingen een lied.
לשיר
הילדים שרים שיר.

accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
קיבל
כרטיסי אשראי מתקבלים כאן.

plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.
להתרחש
ההלוויה התרחשה שלשום.

beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
להתאפק
אני לא יכול להוציא הרבה כסף; אני צריך להתאפק.

vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
לפשט
צריך לפשט דברים מורכבים לילדים.

schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
כתב ל
הוא כתב לי בשבוע שעבר.
