لغت
یادگیری افعال – هلندی

wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
دور کردن
یک قو بقیهی قوها را دور میزند.

stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
روی ... قدم زدن
من نمیتوانم با این پا روی زمین قدم بزنم.

openen
Het kind opent zijn cadeau.
باز کردن
کودک هدیهاش را باز میکند.

zingen
De kinderen zingen een lied.
خواندن
کودکان یک ترانه میخوانند.

verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
مسئول بودن
دکتر مسئول درمان است.

bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
نگاه کردن
در تعطیلات، به بسیاری از مناظر نگاه کردم.

opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
جستجو کردن
آنچه را نمیدانی، باید جستجو کنی.

denken
Je moet veel denken bij schaken.
فکر کردن
در شطرنج باید خیلی فکر کنید.

monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
نظارت کردن
همه چیز در اینجا توسط دوربینها نظارت میشود.

doorrijden
De auto rijdt door een boom.
راندن از میان
اتومبیل از میان یک درخت میگذرد.

bang zijn
Het kind is bang in het donker.
ترسیدن
کودک در تاریکی میترسد.
