لغت
یادگیری افعال – هلندی

werken
Ze werkt beter dan een man.
کار کردن
او بهتر از مردی کار میکند.

uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
صحبت کردن
او میخواهد با دوست خود صحبت کند.

schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
نقاشی کردن
من برای تو یک تابلوی زیبا نقاشی کردهام!

bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
زایمان کردن
او به زودی زایمان میکند.

bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
نگه داشتن
من پولم را در میز کنار تخت نگه میدارم.

out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.
فکر خارج از جعبه کردن
برای موفقیت، گاهی باید فکر خارج از جعبه کنید.

verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
شگفتزده شدن
وقتی خبر را دریافت کرد شگفتزده شد.

repareren
Hij wilde de kabel repareren.
تعمیر کردن
او میخواست کابل را تعمیر کند.

ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
مطرح کردن
چند بار باید این استدلال را مطرح کنم؟

gaan
Waar is het meer dat hier was heengegaan?
رفتن
دریاچهای که اینجا بود به کجا رفت؟

voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
گذشتن
آن دو از کنار یکدیگر میگذرند.
