لغت
یادگیری افعال – هلندی

geloven
Veel mensen geloven in God.
باور کردن
بسیاری از مردم به خدا باور دارند.

werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
کار کردن روی
او باید روی تمام این پروندهها کار کند.

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
بردن
او تلاش میکند در شطرنج ببرد.

aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
استخدام کردن
متقاضی استخدام شد.

weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
فرار کردن
پسرم میخواست از خانه فرار کند.

vervangen
De automonteur vervangt de banden.
تغییر دادن
مکانیکی تایرها را تغییر میدهد.

aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
لمس کردن
کشاورز گیاهان خود را لمس میکند.

sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
مرتب کردن
من هنوز باید کاغذهای زیادی را مرتب کنم.

spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
صحبت کردن
کسی نباید در سینما خیلی بلند صحبت کند.

leiden
Hij leidt graag een team.
رهبری کردن
او از رهبری یک تیم لذت میبرد.

vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
حمل کردن
ما دوچرخهها را روی سقف ماشین حمل میکنیم.
