لغت
یادگیری افعال – هلندی

missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
از دست دادن
او فرصت گل زدن را از دست داد.

moeten
Men zou veel water moeten drinken.
باید
باید زیاد آب نوشید.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
نقاشی کردن
ماشین آبی نقاشی میشود.

trekken
Hij trekt de slee.
کشیدن
او سورتمه را میکشد.

duwen
Ze duwen de man het water in.
هل دادن
آنها مرد را به آب هل میدهند.

uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
بیرون رفتن
بچهها سرانجام میخواهند بیرون بروند.

uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
انجام دادن
او تعمیرات را انجام میدهد.

kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
گپ زدن
او اغلب با همسایهاش گپ میزند.

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
رای دادن
افراد به یک نامزد برای یا علیه او رای میدهند.

uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
بیرون رفتن
دخترها دوست دارند با هم بیرون بروند.

verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
نامزد شدن
آنها به طور مخفی نامزد شدهاند!
