لغت
یادگیری افعال – هلندی

plukken
Ze plukte een appel.
چیدن
او یک سیب چید.

ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
ملاقات کردن
آنها اولین بار یکدیگر را در اینترنت ملاقات کردند.

meerijden
Mag ik met je meerijden?
همراه سوار شدن
آیا میتوانم با شما همراه سوار شوم؟

aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
نوبت گرفتن
لطفاً منتظر بمانید، به زودی نوبت شما میرسد!

veranderen
Het licht veranderde in groen.
تغییر کردن
چراغ به سبز تغییر کرد.

verbranden
Je moet geen geld verbranden.
سوزاندن
شما نباید پول را بسوزانید.

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
باعث شدن
الکل میتواند باعث سردرد شود.

duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
به خوبی دیدن
من با عینک جدیدم همه چیز را به خوبی میبینم.

schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
فریاد زدن
اگر میخواهید شنیده شوید، باید پیام خود را به طور بلند فریاد بزنید.

beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
شروع شدن
با ازدواج، زندگی جدیدی شروع میشود.

verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
منتظر ماندن
کودکان همیشه منتظر برف هستند.
