لغت
یادگیری افعال – هلندی

denken
Ze moet altijd aan hem denken.
فکر کردن
او همیشه باید به او فکر کند.

voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
فراهم کردن
صندلیهای ساحلی برای تعطیلاتگردان فراهم شده است.

parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
پارک کردن
دوچرخهها در مقابل خانه پارک شدهاند.

aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
رسیدن
او دقیقاً به موقع رسید.

eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
توافق کردن
همسایهها نتوانستند در مورد رنگ توافق کنند.

overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
سازگار شدن
دعوات خود را پایان دهید و سرانجام با هم سازگار شوید!

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
اشتباه کردن
با دقت فکر کن تا اشتباه نکنی!

sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
ذخیره کردن
دختر در حال ذخیره کردن پول جیبی خود است.

verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
تحمل کردن
او نمیتواند آواز خوانی را تحمل کند.

uitspringen
De vis springt uit het water.
پریدن بیرون
ماهی از آب بیرون میپرد.

snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
قطعه قطعه کردن
برای سالاد، باید خیار را قطعه قطعه کنید.
