لغت
یادگیری افعال – هلندی

trouwen
Het stel is net getrouwd.
ازدواج کردن
این زوج تازه ازدواج کردهاند.

doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
عبور کردن
آیا گربه میتواند از این سوراخ عبور کند؟

bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
پوشاندن
او نان را با پنیر پوشانده است.

verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
گم شدن
من در راه گم شدم.

verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
ترجیح دادن
دختر ما کتاب نمیخواند؛ او تلفن خود را ترجیح میدهد.

updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
بهروز کردن
امروزه باید دانش خود را بهطور مداوم بهروز کنید.

sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
ذخیره کردن
بچههای من پول خودشان را ذخیره کردهاند.

eisen
Hij eist compensatie.
خواستن
او خسارت میخواهد.

terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
برگشتن
پدر از جنگ برگشته است.

verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
مرتبط بودن
همه کشورهای زمین با یکدیگر مرتبط هستند.

bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
تحویل دادن
دختر ما در تعطیلات روزنامه تحویل میدهد.
