Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
игнорировать
Ребенок игнорирует слова своей матери.
cms/verbs-webp/123203853.webp
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
вызывать
Алкоголь может вызывать головные боли.
cms/verbs-webp/8482344.webp
kussen
Hij kust de baby.
целовать
Он целует ребенка.
cms/verbs-webp/47737573.webp
geïnteresseerd zijn
Ons kind is erg geïnteresseerd in muziek.
интересоваться
Наш ребенок очень интересуется музыкой.
cms/verbs-webp/75195383.webp
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
быть
Вам не стоит быть грустным!
cms/verbs-webp/75487437.webp
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
вести
Самый опытный турист всегда ведет.
cms/verbs-webp/15441410.webp
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
высказываться
Она хочет высказаться своей подруге.
cms/verbs-webp/121928809.webp
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
укреплять
Гимнастика укрепляет мышцы.
cms/verbs-webp/74009623.webp
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
тестировать
Автомобиль тестируется на мастерской.
cms/verbs-webp/100649547.webp
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
нанимать
Претендента взяли на работу.
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
контролировать
Здесь все контролируется камерами.
cms/verbs-webp/102169451.webp
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
обращаться
Нужно уметь обращаться с проблемами.