Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/119847349.webp
horen
Ik kan je niet horen!
слышать
Я не слышу тебя!
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
любить
Она действительно любит свою лошадь.
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
контролировать
Здесь все контролируется камерами.
cms/verbs-webp/121102980.webp
meerijden
Mag ik met je meerijden?
поехать с кем-то
Могу я поехать с вами?
cms/verbs-webp/120086715.webp
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
завершать
Ты можешь завершить этот пазл?
cms/verbs-webp/91367368.webp
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
гулять
Семья гуляет по воскресеньям.
cms/verbs-webp/117284953.webp
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
выбирать
Она выбирает новые солнцезащитные очки.
cms/verbs-webp/96061755.webp
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
обслуживать
Шеф-повар сегодня обслуживает нас сам.
cms/verbs-webp/43532627.webp
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
жить
Они живут в коммунальной квартире.
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
выносить
Ей трудно выносить боль!
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
смотреть вниз
Я мог смотреть на пляж из окна.
cms/verbs-webp/115207335.webp
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
открывать
Сейф можно открыть секретным кодом.