Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/123648488.webp
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
заглядывать
Докторы каждый день заглядывают к пациенту.
cms/verbs-webp/42212679.webp
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
работать ради
Он много работал ради своих хороших оценок.
cms/verbs-webp/92207564.webp
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
кататься
Они катаются так быстро, как могут.
cms/verbs-webp/23468401.webp
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
помолвиться
Они тайно помолвились!
cms/verbs-webp/104759694.webp
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
надеяться
Многие надеются на лучшее будущее в Европе.
cms/verbs-webp/120220195.webp
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
продавать
Торговцы продают много товаров.
cms/verbs-webp/129235808.webp
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
слушать
Он любит слушать живот своей беременной жены.
cms/verbs-webp/70055731.webp
vertrekken
De trein vertrekt.
уезжать
Поезд уезжает.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
возвращаться
Бумеранг вернулся.
cms/verbs-webp/103232609.webp
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
выставлять
Здесь выставляется современное искусство.
cms/verbs-webp/117658590.webp
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
вымирать
Многие животные вымерли сегодня.
cms/verbs-webp/106088706.webp
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
подниматься
Она уже не может подняться самостоятельно.