Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/101890902.webp
produceren
We produceren onze eigen honing.
производить
Мы производим свой мед.
cms/verbs-webp/75281875.webp
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
заботиться
Наш дворник занимается уборкой снега.
cms/verbs-webp/101945694.webp
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
спать дольше
Они хотят, чтобы наконец однажды поспать подольше.
cms/verbs-webp/103910355.webp
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
сидеть
Много людей сидят в комнате.
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
подчеркивать
Он подчеркнул свое утверждение.
cms/verbs-webp/853759.webp
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
распродавать
Товар распродается.
cms/verbs-webp/99196480.webp
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
парковаться
Автомобили припаркованы на подземной стоянке.
cms/verbs-webp/68761504.webp
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
проверять
Стоматолог проверяет прикус пациента.
cms/verbs-webp/107852800.webp
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
смотреть
Она смотрит через бинокль.
cms/verbs-webp/120128475.webp
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
думать
Она все время думает о нем.
cms/verbs-webp/75195383.webp
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
быть
Вам не стоит быть грустным!
cms/verbs-webp/36190839.webp
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
тушить
Пожарная служба тушит пожар с воздуха.