Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/110056418.webp
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
произносить речь
Политик произносит речь перед многими студентами.
cms/verbs-webp/82604141.webp
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
бросить
Он наступает на брошенную банановую корку.
cms/verbs-webp/102168061.webp
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
протестовать
Люди протестуют против несправедливости.
cms/verbs-webp/71260439.webp
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
писать
Он написал мне на прошлой неделе.
cms/verbs-webp/77738043.webp
beginnen
De soldaten beginnen.
начинать
Солдаты начинают.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
ссылаться
Учитель ссылается на пример на доске.
cms/verbs-webp/63645950.webp
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
бежать
Она бежит каждое утро на пляже.
cms/verbs-webp/96476544.webp
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
назначать
Дата назначается.
cms/verbs-webp/127720613.webp
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
скучать
Ему очень не хватает своей девушки.
cms/verbs-webp/119302514.webp
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
звонить
Девочка звонит своему другу.
cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
наслаждаться
Она наслаждается жизнью.
cms/verbs-webp/118008920.webp
beginnen
School begint net voor de kinderen.
начинать
Для детей только начинается школа.