Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/109542274.webp
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
пускать
Следует ли пускать беженцев на границах?
cms/verbs-webp/62069581.webp
sturen
Ik stuur je een brief.
отправлять
Я отправляю вам письмо.
cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
нанимать
Компания хочет нанять больше людей.
cms/verbs-webp/55128549.webp
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
бросать
Он бросает мяч в корзину.
cms/verbs-webp/61389443.webp
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
лежать
Дети лежат вместе на траве.
cms/verbs-webp/75423712.webp
veranderen
Het licht veranderde in groen.
меняться
Свет поменялся на зеленый.
cms/verbs-webp/80060417.webp
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
уезжать
Она уезжает на своей машине.
cms/verbs-webp/118343897.webp
samenwerken
We werken samen als een team.
работать вместе
Мы работаем в команде.
cms/verbs-webp/30314729.webp
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
бросить
Я хочу бросить курить прямо сейчас!
cms/verbs-webp/86583061.webp
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
платить
Она заплатила кредитной картой.
cms/verbs-webp/125376841.webp
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
смотреть
В отпуске я посмотрел много достопримечательностей.
cms/verbs-webp/119747108.webp
eten
Wat willen we vandaag eten?
есть
Что мы хотим есть сегодня?