Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/60395424.webp
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
прыгать вокруг
Ребенок радостно прыгает вокруг.
cms/verbs-webp/65199280.webp
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
бежать за
Мать бежит за своим сыном.
cms/verbs-webp/122394605.webp
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
менять
Автомеханик меняет шины.
cms/verbs-webp/44518719.webp
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
ходить
По этой тропе ходить нельзя.
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
ожидать
Моя сестра ожидает ребенка.
cms/verbs-webp/33688289.webp
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
пускать
Никогда не следует пускать в дом незнакомцев.
cms/verbs-webp/92145325.webp
kijken
Ze kijkt door een gat.
смотреть
Она смотрит через дырку.
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
любить
Она действительно любит свою лошадь.
cms/verbs-webp/123298240.webp
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
встречать
Друзья встретились на общий ужин.
cms/verbs-webp/27564235.webp
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
работать над
Ему нужно работать со всеми этими файлами.
cms/verbs-webp/79322446.webp
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
представлять
Он представляет свою новую девушку родителям.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
защищать
Детей нужно защищать.