Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/121264910.webp
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
нарезать
Для салата нужно нарезать огурец.
cms/verbs-webp/84365550.webp
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
перевозить
Грузовик перевозит товары.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
соединять
Этот мост соединяет два района.
cms/verbs-webp/80325151.webp
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
завершать
Они завершили сложное задание.
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
контролировать
Здесь все контролируется камерами.
cms/verbs-webp/68779174.webp
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
представлять
Адвокаты представляют своих клиентов в суде.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
торговать
Люди торгуют б/у мебелью.
cms/verbs-webp/57481685.webp
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
повторять год
Студент повторяет год.
cms/verbs-webp/102167684.webp
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
сравнивать
Они сравнивают свои показатели.
cms/verbs-webp/113248427.webp
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
выигрывать
Он пытается выиграть в шахматах.
cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
потреблять
Она употребляет кусочек торта.
cms/verbs-webp/75487437.webp
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
вести
Самый опытный турист всегда ведет.