Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/120509602.webp
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
прощать
Она никогда не простит ему это!
cms/verbs-webp/120900153.webp
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
выходить
Дети, наконец, хотят выйти на улицу.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
сжигать
Огонь сожжет много леса.
cms/verbs-webp/92207564.webp
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
кататься
Они катаются так быстро, как могут.
cms/verbs-webp/127554899.webp
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
предпочитать
Наша дочь не читает книг; она предпочитает свой телефон.
cms/verbs-webp/66787660.webp
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
красить
Я хочу покрасить мою квартиру.
cms/verbs-webp/127720613.webp
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
скучать
Ему очень не хватает своей девушки.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
соединять
Этот мост соединяет два района.
cms/verbs-webp/123203853.webp
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
вызывать
Алкоголь может вызывать головные боли.
cms/verbs-webp/72855015.webp
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
получать
Она получила очень хороший подарок.
cms/verbs-webp/33688289.webp
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
пускать
Никогда не следует пускать в дом незнакомцев.
cms/verbs-webp/116067426.webp
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
убегать
Все убежали от пожара.