Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/1502512.webp
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
читать
Я не могу читать без очков.
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
решать
Она не может решить, в каких туфлях идти.
cms/verbs-webp/93697965.webp
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
ездить
Машины ездят по кругу.
cms/verbs-webp/110646130.webp
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
покрывать
Она покрыла хлеб сыром.
cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
наслаждаться
Она наслаждается жизнью.
cms/verbs-webp/101709371.webp
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
производить
Можно производить дешевле с роботами.
cms/verbs-webp/83661912.webp
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
готовить
Они готовят вкусное блюдо.
cms/verbs-webp/118003321.webp
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
посещать
Она посещает Париж.
cms/verbs-webp/87142242.webp
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
свисать
Гамак свисает с потолка.
cms/verbs-webp/67624732.webp
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
бояться
Мы боимся, что человек серьезно пострадал.
cms/verbs-webp/15441410.webp
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
высказываться
Она хочет высказаться своей подруге.
cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
прощать
Я прощаю ему его долги.