Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
смотреть вниз
Я мог смотреть на пляж из окна.
cms/verbs-webp/73488967.webp
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
исследовать
В этой лаборатории исследуют пробы крови.
cms/verbs-webp/75423712.webp
veranderen
Het licht veranderde in groen.
меняться
Свет поменялся на зеленый.
cms/verbs-webp/92456427.webp
kopen
Ze willen een huis kopen.
покупать
Они хотят купить дом.
cms/verbs-webp/112407953.webp
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
слушать
Она слушает и слышит звук.
cms/verbs-webp/11579442.webp
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
бросать
Они бросают мяч друг другу.
cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
следовать
Цыплята всегда следуют за своей матерью.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
переезжать
Мой племянник переезжает.
cms/verbs-webp/23468401.webp
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
помолвиться
Они тайно помолвились!
cms/verbs-webp/124053323.webp
sturen
Hij stuurt een brief.
отправлять
Он отправляет письмо.
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
решать
Она не может решить, в каких туфлях идти.
cms/verbs-webp/85677113.webp
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
использовать
Она использует косметические продукты ежедневно.