Woordenlijst

Zweeds – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/105238413.webp
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
cms/verbs-webp/33688289.webp
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
cms/verbs-webp/101742573.webp
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
cms/verbs-webp/21342345.webp
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
cms/verbs-webp/122153910.webp
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
cms/verbs-webp/32312845.webp
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
cms/verbs-webp/100565199.webp
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
cms/verbs-webp/102136622.webp
trekken
Hij trekt de slee.
cms/verbs-webp/23258706.webp
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
cms/verbs-webp/86196611.webp
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.