Woordenlijst

Zweeds – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/130938054.webp
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
cms/verbs-webp/85623875.webp
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
cms/verbs-webp/100298227.webp
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
cms/verbs-webp/58477450.webp
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
cms/verbs-webp/106665920.webp
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
cms/verbs-webp/33688289.webp
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
cms/verbs-webp/102168061.webp
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
cms/verbs-webp/15441410.webp
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
cms/verbs-webp/102677982.webp
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
cms/verbs-webp/118003321.webp
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
cms/verbs-webp/68779174.webp
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.