Woordenlijst

Spaans – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/53646818.webp
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
cms/verbs-webp/107852800.webp
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
cms/verbs-webp/86064675.webp
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
cms/verbs-webp/97593982.webp
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
cms/verbs-webp/68841225.webp
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
cms/verbs-webp/106088706.webp
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
cms/verbs-webp/106279322.webp
reizen
We reizen graag door Europa.
cms/verbs-webp/25599797.webp
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
cms/verbs-webp/63457415.webp
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.