Woordenlijst

Engels (UK) – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/105504873.webp
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
cms/verbs-webp/100434930.webp
eindigen
De route eindigt hier.
cms/verbs-webp/63351650.webp
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
cms/verbs-webp/101630613.webp
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
cms/verbs-webp/104167534.webp
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
cms/verbs-webp/102049516.webp
verlaten
De man vertrekt.
cms/verbs-webp/54608740.webp
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
cms/verbs-webp/119747108.webp
eten
Wat willen we vandaag eten?
cms/verbs-webp/123237946.webp
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.