単語
副詞を学ぶ – オランダ語

‘s ochtends
‘s Ochtends heb ik veel stress op het werk.
朝に
私は朝に仕事でたくさんのストレスを感じています。

naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
下へ
彼は上から下へと落ちる。

erg
Het kind is erg hongerig.
とても
子供はとてもお腹が空いている。

te veel
Hij heeft altijd te veel gewerkt.
過度に
彼はいつも過度に働いている。

samen
We leren samen in een kleine groep.
一緒に
小さなグループで一緒に学びます。

buiten
Het zieke kind mag niet naar buiten.
外
病気の子供は外出してはいけない。

gratis
Zonne-energie is gratis.
無料で
太陽エネルギーは無料である。

bijna
Ik raakte bijna!
ほとんど
ほとんど当たりました!

binnenkort
Hier wordt binnenkort een commercieel gebouw geopend.
すぐに
ここに商業ビルがすぐにオープンする。

in
Gaat hij naar binnen of naar buiten?
中で
彼は中に入ってくるのか、外へ出るのか?

al
Het huis is al verkocht.
既に
その家は既に売られています。
