אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
משווים
הם משווים את הספרות שלהם.

gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
בא
לו לגלוש בא בקלות.

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
לא להכות
ההורים לא צריכים להכות את הילדים שלהם.

zingen
De kinderen zingen een lied.
לשיר
הילדים שרים שיר.

hangen
Ze hangen beide aan een tak.
תלויים
שניים תלויים על ענף.

kijken
Ze kijkt door een gat.
להסתכל
היא מסתכלת דרך חור.

weggeven
Ze geeft haar hart weg.
מסירה
היא מסירה את לבבה.

geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
לתת
האבא רוצה לתת לבנו קצת כסף נוסף.

willen
Hij wil te veel!
רוצה
הוא רוצה יותר מדי!

oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
קטפנו
קטפנו הרבה יין.

hangen
IJsspegels hangen van het dak.
תלוי
אגמונים תלויים מהגג.
