אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.
זכאי
קשישים זכאים לפנסיה.

voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
משלים
הוא משלים את מסלול הריצה שלו כל יום.

bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
הלך
אסור להלך בדרך הזו.

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
לשקר
לפעמים צריך לשקר במצב חירום.

uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
לצאת
הילדים סוף סוף רוצים לצאת החוצה.

gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
משתמש
גם ילדים קטנים משתמשים בטאבלטים.

duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
לראות
אני יכול לראות הכל בבירור דרך המשקפיים החדשים שלי.

afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
ישרוף
האש תשרוף הרבה מהיער.

creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
יצר
הוא יצר דגם לבית.

schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
לבעוט
באומנויות הלחימה, אתה חייב לדעת לבעוט היטב.

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
להכניס
אף אחד לא רוצה להכניס אותו לפניו בקו הקופה בסופרמרקט.
