אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

vertrekken
De trein vertrekt.
יוצא
הרכבת יוצאת.

verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
לשפר
היא רוצה לשפר את דמותה.

aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
מזמין
המורה שלי מזמין אותי לעיתים קרובות.

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
לשכוח
היא לא רוצה לשכוח את העבר.

aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
הגיעה
המטוס הגיע בזמן.

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
לבלות כסף
אנחנו צריכים לבלות הרבה כסף על תיקונים.

geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
נתן
מה בחור החמוד שלה נתן לה ליומולדת?

opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
להציב בצד
אני רוצה להציב בצד כסף לאחר מכן כל חודש.

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
לטעות
תחשוב היטב כדי שלא תטעה!

recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.
זכאי
קשישים זכאים לפנסיה.

opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
לקום
היא לא יכולה עוד לקום לבדה.
